Zodra ik mij kon permitteren het ouderlijk huis te verlaten, verliet ik met dat huis ook mijn geboortedorp Egmond aan den Hoef. Het voelde bevrijdend want vanaf de puberteit begon dat dorp te knellen als een niet passend bit. Ons gezin woonde niet in de kern maar in Wimmenum, ruim een kilometer buiten het dorp en zodoende bevond mijn speelplaats zich in de landerijen, tussen boerderijen en duinen. Het kaalgerooide bollenland was mijn puur fictieve ‘van binnen’ wereld, ik huppelde er rond alsof ik in een zadel zat, rende als een dolle en sprong over strobalen en slootjes. Ik speelde dat ik een ranch met paarden en stallen bezat en dat is een hoop werk. In de aan het bollenland grenzende duinen, speelden ik en mijn zusjes in en rond de bunkers, peuterden we aan konijnenskeletjes en plukten emmers vol bramen. Dat klinkt fantastisch en dat was het – al is voor een kind de realiteit een vanzelfsprekendheid – maar een tiener gaat in de regel naar wat meer ‘wereld’ verlangen. Eenmaal vertrokken, heeft het dertig jaren en acht verhuizingen geduurd voordat ik terugkwam. Het verlangen dat te doen werd met de jaren sterker, ik voelde altijd de verbondenheid, een gevoel als de liefde die je soms maar voor één persoon ooit sterk kan voelen. Ik kwam terug op de plek die ik meer dan welke plek ter wereld koester. Heerlijk op de fiets naar mijn ‘wereld’ en naar de zaterdagochtendmarkt rond de Ruïnekerk. De oneffenheden in het duinpad achter mijn huisje lijken onveranderd, maar dat zou ik mij kunnen inbeelden. De geur van de omhooggewoelde grond in combinatie met de gerooide bollen, smakt me als in een windstoot terug in andere tijden. Ruikt het lekker? Het ruikt naar mijn jeugd. Zoals vochtige muren, koeienstront, kuilgras, hamlappen in de juspan, nivea en een geschoten konijn aan de deurklink. Niks smakelijks in het bijzonder. Maar het ruikt ’thuis’.
Marion van Dam, gepubliceerd in Flessenpost uit Bergen, november 2019
