Als hij vrienden had bezocht in de statige, maritieme Prins Hendrik, zei hij altijd: ‘Daar hoef je mij van z’n lang zal ze leven niet heen te brengen.’ In mijn hart weet ik dat een instelling zijn einde zou betekenen. Niet perse het einde van zijn leven want in Prins Hendrik hebben ze vast ook chocopasta. Maar het einde van zijn autonomie.
Enkele weken voor mijn vader terug kan blikken op een leven van 98 jaren, zakt hij door zijn benen en verzwakt de dagen erna als karton in een regenbui. Daar ligt hij dan, op een hoog-laagbed in de kamer, deken tot de kin. Als in een tearjerker van de commerciëlen. Wat mijn ogen zien, wil mijn brein niet binnen. Zijn onbegrijpende, verloren blik breekt mijn hart in stukken. Moet je nou zó gaan? Je moest omvallen tussen je aardbeienbedden. Waar je overigens al talloze keren lag – wachtend op hulp, ondertussen aardbeien plukkend. Maar je stond weer op. Namelijk, die gluteus maximus, hamstrings, quadriceps en alles daar zo’n beetje omheen, is sterk ontwikkeld door een leven lang werk op het land. Ik zeg je, op zijn vooroverbuigingen is menig yogi stikjaloers.
Precies tien jaar geleden moest hij voor een operatie naar het ziekenhuis. De arts wilde een gesprek vooraf, ook om eerlijk te benoemen dat het wellicht mis zou kunnen gaan. We waren allemaal meegekomen en zaten als het type Italiaanse famiglia rond het doktersburo. ’Moeten we u in dat geval reanimeren, meneer van Dam, of moeten we u laten gaan?’ Di padre snapte het dilemma geloof ik niet zo goed. Hij stond op en gaf de arts een ferme hand. ‘Dat eerste natuurlijk. Ja, vanzelfsprekend.’
De huisarts komt langs. Hij ziet het aan, klopt hier en daar op de romp. Pa zegt: ‘Wat denk je, heb ik nog tijd om mijn geld op te maken?’ Huisarts lacht: ‘Je weet het, je laatste hemd heeft geen zakken. Kom maar uit dat bed. Ik had gedacht aan fysiotherapie.’ Laat in de middag komt de geriatrie fysiotherapeut – pa bestookt hem met botte grappen maar de held pest gezellig mee. Ineens verzachten mijn zorgen.
Het blijft nog een week dunnetjes. Mijn zus en ik slapen om beurten op de bank. Op de ochtend dat het al twee nachten zonder hulp lukt, pakt hij z’n beker koffie aan en begint te zingen: ‘Don’t fenche me in.’ Niet een brabbeltje, maar een heel couplet en het refrein daar feilloos achteraan. Ik ken het niet en zoek op YouTube. Daar vind ik Bing Crosby, samen met The Andrews Sisters, 1944. ’Oh, let me ride through the wide country that I love. Don’t fence me in. Let me be by myself in the evening breeze. And listen to the murmur of the cottonwood trees. Send me off forever but I ask you please. Don’t fence me in.’
Marion van Dam, gepubliceerd on Flessenpost Bergen NH, 28 februari 2022