Het was oktober en op de laatste zondag van de Kunst10daagse Bergen belandde ik onverwacht midden in een voorstelling van schrijver en dichter Theo Olthuis. Hij las voor uit eigen werk met als thema de laatste levensdagen van zijn hond. Menigeen kreunt nu: “Hou maar op, weet ik al-les van” Ik was te laat dus zocht snel een bescheiden stoeltje achterin. Voordat ik zat, waren mijn ogen al nat. Met elk woord krabde Theo aan oude au. Na afloop liep ik naar hem toe om excuses te maken voor mijn late binnenkomst. We raakten in een na-kletsje.
Vandaag twee jaar geleden vertrok mijn Poesjka naar de eeuwige jachtvelden. Helemaal zelf.
Zeventien jaar daarvoor trok het kind aan m’n mouw: “Mam, ik wil weer een kat.” Ik dacht: nou gaan we het krijgen. “Ik ook”, zei ik. “Maar dat doen we niet want een kat gaat dood.” Nu weten we allemaal dat jezelf liefde ontzeggen vanwege de angst het kwijt te raken, een schele kijk is, maar in die hoek zat ik wel. Het wijze kind zei: “Ja. Maar niet meteen.”
Liefde laat zich niet door praktische beredeneringen stuiten. Het werd bepaald. Op een zomeravond zat ze loerend onder een struik, jong, mager en schuw. We zaten buiten te eten en ze klauwde hongerig naar een restje dat we haar toewierpen. Het duurde maanden voor ze dichtbij en in huis durfde maar zij werd onze poes en wij werden haar mensen. Ze sleepte binnen wat ze buiten vond, bracht muizen, vogels en al haar toewijding. Het gewiekst en meest aan haar taak gecommitteerde kattebeest ooit wonend in mijn huis. Vanwege haar ranke postuur en gracieuze loopje, noemden we haar Poesjka, als een Russische ballerina uit Brjansk.
Toen ze heel veel later meeverhuisde naar de duinrand op ’t Woud, staarde ze met kogelronde ogen naar de wilde paarden en koeien maar onverschrokken begrensde ze het hele perceel en bracht elke ochtend een veldmuis aan de deur. De laatste dis die ik kreeg aangeboden was een glimmende groene kikker, die onwillig van m’n bord sprong.
Met haar oudedameskwaaltjes gingen we naar de dierenarts. Het verzet was groot. Voor de ingang van het vervoersmandje deed ze een dubbele spagaat en op de behandeltafel aldaar schoof ze in slow motion over de buik naar de rand, alsof ze zich daarmee onzichtbaar waande. Thuis antivlooiendruppels aanbrengen – stoeipartij! Ook ík was daarna drie maanden vlooivrij. Oordruppels.. wat een leed. Mijn knieën als bankschroef, één hand om haar sierlijke nekje en in de andere het flaconnetje. Tijdens mijn eerste poging kwam ik er op moment suprême achter dat het dopje er nog opzat. Ze maakte direct gebruik van mijn misser, wurmde zich los en keek vanaf de trap op mij neer: “I’m on to you..”, zeiden de ambergreen eyes..
In een paar maanden tijd veranderde Poesjka in een hoopje half. Doof en zwalkend als een uitgejaagde poema, leek ze maar één doel te hebben – verdwijnen. De keren dat ze de vide opklom naar mijn bed, werden schaars. Als het haar lukte, kwam ze in mijn hals liggen. Dan voelde ze mijn woorden.
En dat hoorde ik mezelf allemaal aan Theo Olthuis vertellen. “Joh man, ik snap het. Ik kan er soms nog om brullen. Maar het waren knettermooie tijden. En het is trouwens al twee jaar geleden hoor.” Theo glimlachte. “Voor mij is het dertien jaar geleden.” Zo zie je maar, ook door tijd laat liefde zich niet stuiten. Dankjewel Theo. Die nam ik mee naar huis. En schreef toen dit, voor mijn Russische ballerina uit Brjansk.
Marion van Dam, gepubliceerd in Flessenpost uit Bergen, 14 augustus 2020