‘De zusters zitten om mest te springen!’, riep de pastoor luid tijdens zijn zondagspreek. Hij stampte even met z’n voet en bekrachtigde zo zijn woorden. De rugforcerende houten banken kraakten onder de lachers. Poep scoort altijd. Waar het om ging: de jaarlijkse tuinwerkdag van klooster De Karmel naderde. Een dag waarop lokale agrariërs hun hulp kwamen inzetten bij het zwaardere ploeg- en snoeiwerk. Na het verzoek van de pastoor, konden de zusters rekenen op een welgezegende vloed aan versgeproduceerde mest.
Dat is lang geleden en allemaal voorbij. De zusters zijn in 1996 collectief vertrokken naar Maastricht en het vooroorlogse gebouw is daarna dienst gaan doen als huisartsenmaatschap en wooncomplex. Hier klinkt een galmpje sentiment à la ‘Het Dorp’. Maar de zusters waren ruim een halve eeuw zo’n vertrouwd beeld, het hele dorp kon rekenen op persoonlijke intenties in hun dagelijkse gebeden. Want in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, gebeden werd er!
In gedachten zie ik Maria, Rafaël, Michaël en Gabriël door de groentetuin lopen in een bijna zwevende beweging. Zij waren de buitenzusters. Dagelijks doenig in de grote tuin met groente, fruit, kruiden, kippen en konijnen. Kinderen uit de buurt kwamen helpen de beesten voeren en kregen oranje limonade uit een geel maatbekertje van Biotex – wie kent ‘m nog? Op zuster Maria was ik helemaal dol, zij maakte hippe jurkjes voor Britt, mijn nep-barbie.
Het gebouw betoverde me, de oprit, de muren, de donkere smalle gangen en trappen binnen, in mijn beleving was het een kasteel. Om die reden zag ik het leven daar als ultiem romantisch en overwoog er te gaan wonen wanneer ik groot zou zijn. Over schaarste aan prinsen dacht ik nog niet zo na en het knielwerk zou ik op de koop toe nemen.
Op dat idee ben ik teruggekomen. Zoals op de overtuiging dat prinsen bestaan. Eenmaal ouder en wijzer, kwam ik eens met mijn zussen de kleine kloosterkapel binnen voor de zondagochtendmis. Bikini, handdoek en brood in de tas en teenslippers aan zodat we daarna direct door konden fietsen naar het strand. Maar toen de ijle, niet altijd toonvaste stemmen van de zusters het hooglied begonnen te zingen, schoten wij in een onomkeerbare puberale lachbui en vlogen nog vóór het aangeboden ‘lichaam van Christus’, met schaamrood op de wangen de kapeldeur uit.
In de wachtkamer van de huisartsen vind ik foto’s aan de muur. Ik herken maar enkele gezichten. Eén van de zeldzame momenten dat zij zich aan de wereld lieten zien, was tijdens die jaarlijkse tuinwerkdag. Want zij gaven natuurlijk de instructies en liepen af en aan met lekkernijen. Volgens de overlevering was het elk jaar opnieuw een feestje. Een tuin vol ongeordende mannelijke energie en voorspelbare grappen, maar dat incasseerden de zusters met blozende wangen en een ingetogen lach. ‘En leid ons niet in bekoring’ Hoe zal dat voor hen zijn geweest? Ik kan er alleen maar naar gissen. Amen.
Marion van Dam, gepubliceerd in Flessenpost uit Bergen, 18 maart 2020